In mijn hoofd zit een leegte. Het gat heeft het silhouet van een volwassen man. Egbert, de hoofdpersoon uit mijn aanstaande roman, bivakkeerde daar de afgelopen jaren. Ik gaf hem te eten en te drinken, liet hem werken en liefhebben. Ik bood onderdak aan zijn gepieker, waardoor het soms filerijden werd in mijn bovenkamer. Vooral ’s nachts kon het druk zijn, als ik ook niet meer wist hoe ik hem kon helpen. Dan maande ik hem te gaan slapen, omdat ik mijn rust nodig had.
“Sorry Egbert”, zei ik dan, “ik moet morgen weer gewoon naar mijn werk.”
Het gebeurde dat hij in het pikdonker zomaar begon te boren en te zagen. Zat ik rechtop in bed. Egbert is een timmerman.
Natuurlijk was hij fictie, maar zo voelde het na drie jaar helemaal niet meer. Ik had hem tot leven gewekt, we deelden één brein, en ik was verantwoordelijk voor hem. In elk geval tot het einde van het boek.
Vaak gaf ik toe aan zijn onrust. Reed ik nog voor zonsopgang naar mijn schrijfhuis aan de rivier om Egbert nieuwe woorden te geven. Maar hij kon bokkig zijn: sloeg hij linksaf, waar ik had bedacht dat hij rechtsaf zou gaan. Moest ik de hele verhaallijn weer aanpassen. Ik wilde hem eens een nieuwe naam geven, maar daar verzette hij zich hevig tegen. Egbert was Egbert.
Altijd was hij bij me. Ik knipte artikelen uit kranten die hem zouden interesseren. Of ik maakte foto’s van houten bouwsels die hij mooi zou vinden. Er waren momenten dat ik hem in mijn armen wilde nemen. “Ik begrijp je zo goed.” Maar dat kon niet, want de timmerman zat gevangen mijn hoofd.
Nu is het boek af en het gemis groot. In gedachten draag ik De achtste dag op aan hem. ‘Voor Egbert’.
De achtste dag (Lebowski Publishers) is vanaf dit weekend verkrijgbaar in de boekhandel en online.